Godfried Bomans, een gewone Gonger
Tekst: Jaime Donata, praeses i.t.
Bron: VoX, 2-9, 10 januari 2002
Godfried Bomans is dertig jaar dood. Dus vlogen de documentaires en terugblikken de afgelopen weken rijkelijk over de buis. Minder bekend is dat Bomans lid is geweest van Nijmeegs literair Corpsdispuut De Gong, nog altijd even studentikoos als toen.
“Begrijp me niet verkeerd, ik vind het niet vervelend te vermelden dat hij lid is geweest van ons dispuut.” Paul Willemsen, vijfdejaars psychologie, loopt al een tijdje rond bij Carolusdispuut De Gong. “Hij past wel bij De Gong, maar we moeten onze club niet beperken tot Godfried Bomans. Hoewel hij natuurlijk wel de man is met de mooiste boektitel aller tijden, Jeruzalem Rome Maastricht Zundert. Een boek- en televisieverslag – of andersom – over de Moederkerk dat begint bij de oorsprong van het christendom en eindigt in nietig Zundert, waar Bomans’ broer en zus zijn ingetreden in het klooster.”
Over Bomans als literator lijkt inmiddels het meeste wel gezegd. Maar hoe zat dat nu eingelijk met Gong? Willemsen denkt dat Godfried het wel naar zijn zin heeft gehad in Nijmegen. “Hij lijkt me een vrolijk man, in de interviews die je wel eens met hem ziet vind ik hem erg grappig. En De Gong is natuurlijk een vrolijk dispuut.”
Michel van der Plas, Bomans’ jeugdvriend, beschrijft Godfrieds band met De Gong op zijn eigen manier: “Aangenaam gezelschap vindt hij in De Gong dat doorgaat voor het dispuut van de ernstige intellectuelen. Daar moet je voor gevraagd worden… De Templeiers bijvoorbeeld gaan door voor aardiger en onbekommerder.” Hoezo, De Gong een vrolijk dispuut?
Willemsen houdt voet bij stuk. “We hebben de pretentie dat we op meer manieren plezier met elkaar kunnen maken dan alleen door te zuipen. Natuurlijk zocht Bomans ook mensen die hem konden uitdagen of inspireren. Heeft hij Pieter Bas ook niet hier geschreven, of was dat nu Erik?
Legendarisch zijn in ieder geval de anekdotes waarin zijn dispuutsgenoten boekwinkels aflopen met de vraag of men de schrijver Bomans hier misschien kent. Waarop Bomans dan plotseling toevallig in eigen persoon de winkel binnenstapt. Met groot verhaal natuurlijk.
Willemsen kan zich er iets bij voorstellen. “Er is natuurlijk maar één Bomans geweest, maar het type komt mij niet onbekend voor. Vrolijke bourgondische katholieken. Scherpe mensen. Misschien niet zo herkenbaar als Bomans toen, maar ze zijn er wel. Drinkend, wijdgebarend over het katholicisme pratend. Iemand als Hein van den Berg bijvoorbeeld.”
Audiëntie
Zondagmiddag half twee, audiëntie op kamer 103 van het Melkhuis, het dispuutshuis van De Gong. In een bijna verduisterde kamer ligt een gestalte half onder zijn deken. het is Van den Berg. De tweedejaars student theologie mokt wat. totdat de woede hem naar de keel grijpt. “Heeft dan niemand een sigaret voor mij!”, dondert het door de kamer waar drie mesen – rondom een bed gezeten – een dankbaar gehoor vormen.
Een avunculus, ouderejaarslid en aspirant zitten als verstild bijeen in een corona en slaan het schouwspel gade, terwijl de aspirant Van den Berg een sitgaret aanreikt. “En nog zonder een ‘alsjeblieft’ ook, hè!”, reageert Roel Schutgens, die het orakelspektakel al een tijdje met lichte verbijstering heeft aanschouwd.
Van den Berg heeft het groepje gisteravond ontboden om hem te eren en te delen in zijn gedachten. Nu ligt hij rechtop in bed met een oude brandweerhelm op zijn hoofd. “De wereld wordt slechts en immer bevolkt door crapuul! Wanneer wij deze mening over de mens eens en temeer zijn toegedaan is het hek van de dam! Crapuul blijft immers crapuul, of men nu `alsjeblieft’ tegen hen zegt of niet. En dit geldt natuurlijk ook andersom.”
Schutgens neemt een slok van zijn koffie en fluit een deuntje. Maar ook dat is niet goed. “Onder geen beding mag er worden gezongen! Kijk naar buiten, de weersgestedldheid, zij is sómber en leent zich aldus niet voor lichtzinnigheid. Daaronder valt in dit geval ook… fluiten.” Schutgens glimlacht en begint zachtjes te zingen. “En altijd die stomme Messiah. Ik heb een hekel aan Schutgens. Tweede decreet.”
Onverstoorbaar en opvallend zuiver laat Schutgens nu Sonnevelds `Het Dorp’ klinken in de spookachtig verlichte kamer. Iedereen zwijgt en lijkt verzonken in eigen gedachten. Wat opvalt: iedereen zit roerloos. Een bizar tableau vivant waarbij niemand weet wie nu precies toeschouwer is en wie wordt bekeken. Alsof de willekeurige grens tussen podium en publiek wordt geslecht in het plotselinge besef dat alles slechts spel is. De Gong schept schijn, wordt wel eens gezegd. Even zo plots als het praten plaatsmaakte voor zwijgen, begint het weer.
“En toch vind ik Jean Ferats versie met kop en schouders…”, recenseert Schutgens zijn eigen huisconcert. “Gezeur van de bovenste plank”, vindt Van den Berg. “De lading van de tekst is exact dezelfde als die van Ferat.” Toch ziet Schutgens een verschil. “Sonneveld stelt zich aan en bestaat het op de meest integere momenten van het lied te gaan trillen met zijn stem.” Stefan Schrover, avunculus die het schouwspel tot dan toe geamuseerd heeft bekeken, mengt zich in de discussie over Sonnevelds vibratie. “Ja maar, hij had ook een dubbelleven. Die trillende passages, dat waren geheime signalen. Hij had twee vrindjes. Net als Bomans trouwens, die had ook meerdere vriendinnen. Omdat hij geborgenheid zocht. Had hij ook geen romace met Annemarie Oster? Een charmante dame.”
Geborgenheid. Zou Bomans dat bij De Gong hebben gezocht? Zou hij het hebben gevonden? Er wordt wel eens gezegd dat Bomans zijn gelukkigste tijd heeft doorgemaakt met zijn Gongvrienden aan de Pater Brugmanstraat.
Frits Hendriks, vierdejaars theologie, weet dat nog niet zo zeker. “Godried Bomans was een buitenbeentje denk ik. Maar dat is ook logisch, want hij was al beroemd voordat hij bij De Gong kwam. In ieder geval bij de zittende leden. Als auteur van Pieter Bas was hij namelijk vooral een studentenschrijver. Een beetje zoals Ronald Giphart. Ja, dat is misschien wel een mooie vergelijking. Beiden hadden hun boeken eigenlijk nooit mogen publiceren. Mooie stijl, dat wel, maar de dingen zijn bij Bomans nooit af. Dat vind ik jammer. Hij had zijn verhalen misschien eerst op kleine blaadjes moeten schrijven en daarna moeten weggooien. Zoals alle goede schrijvers dat doen. Bomans koos voor de populariteit en dat maakt je niet geliefd bij de ware kunstminnaars.
Fratsenmaker
Hendriks betwijfelt of hij een vriend van Godfried zou zijn geweest. “Waarschijnlijk zou ik hem een redelijk arrogante kerel heben gevonden. Zijn gemaniëreerdheid, zijn houdinkjes. Maar goed, de student van toen was natuurlijk ook heel anders dan nu. Ik denk niet dat we het hem mogen verwijten. Daarbij heeft Bomans ervoor gekozen om niet `buiten aan de bus’ te hangen, maar midden tussen de mesnen te gaan staan. Ik weet ook niet precies hoe hij `onder ons’ was. Misschien vinden mensen mij buiten De Gong ook wel een vervelende fratsenmaker.” Hendriks glimlacht. “Dat vindt men soms zelfs ook al binnen De Gong. Hoewel Bomans meer dan ik `binnen de bus’ zat, heeft hij niet datgene gedaan wat mensen dachten dat hij zou kunnen en eigenlijk van hem verwachtten. Dat ene grote belangrijke boek schrijven. Het blijft een aaneenschakeling van aardigheden, spielerei. Veel Gongers doen uiteindelijk niet wat de mensen van hen verwachten. Grappig is dat.”
Zelf heeft Hendriks na vier jaar studentenleven het besluit genomen zijn roeping te volgen en naar het benedictijnenklooster in Echt te gaan. “Eerst voor twee maanden stage en dan zou ik – wanneer het bevalt – graag definitief intreden.” Toch dient het beeld van De Gong, als een club van zonderlingen met Bomans als über-eenling te worden gerelativeerd, aldus de benedictijn in spe. “Nu, je hebt ook wel Gongers die wél goed aarden hoor. Neem nu iemand als Jo Cals, die heeft het zelfs tot minister-president geschopt. Je vraagt je wel eens af of die mensen eigenlijk wel echt bij De Gong horen. Gelukkig hoor je dan later vaak weer dat ook die mensen toch wat teleurgesteld blijken in de wereld om zich heen.” Hendriks kijkt tevreden naar buiten.
Hebben lieden als Cals en Bomans misschien meer met elkaar gemeen dan op het eerste gezicht lijkt, en valt hun verbondenheid te herleiden in De Gong?
Hendriks is gecharmeerd van het idee. “Beiden zijn in zekere zin verstrikt geraakt tussen twee werelden. Beiden met een conservatief burgerlijke achtergrond en tegelijkertijd de onmiskenbare drang om iets te veranderen. Rooms-rood, daar moesten toch wel doden van komen? Het is de zelfhaat van een Steppenwolf. Ook erg Gong. De draak steken met alles wat zichzelf al te serieus neemt om de eigen dodelijke ernst maar niet onder ogen te hoeven zien. Relativerend over iedere vorm van `traditie om de traditie’, maar eerder voortkomend uit een soort genegenheid dan uit een radicalisme. Dat zou immers veel te serieus worden.”
Moeten we concluderen dat dispuut De Gong in meerdere opzichten schizofreen is? Ikzelf denk van wel. De twijfel is bij de Gong structureel. Iedere definitieve keuze betekent namelijk het einde van alweer een spelletje. Misschien zouden alle Gongers uiteindelijk het liefst twee hondjes zijn. Waarschijnlijk zijn we het al. Althans, ik heb sterk het idee dat ik niet de enige Gonger ben met dit syndroom. Altijd bij iedere gedachte dat automatische tegenwicht, altijd die bewondering, zonder dat je daar iemand anders bij nodig hebt. Soms vraag ik mij wel eens af wat we nu eigenlijk bij elkaar zoeken.
De Gong heeft Godfried Bomans ook niet kunnen redden. Bomans heeft nooit echt helemaal gekozen voor de eendimensionale lach, maar heeft ook zelden zijn melancholie de vrije loop gelaten. Vorm en inhoud zijn twee schurende vlakken en onafscheidelijk met elkaar verbonden. Wanneer je ervoor kiest om er precies tussen te gaan staan, moet je uitkijken niet vermorzeld te worden. En wanneer je dat dan toch wordt, zoals Bomans, kun je dat maar beter lachend doen. Ich bin immer so froh. Weiter bin ich nichts … Ja, misschien is dat wel wat hij zocht bij De Gong. Het gevoel dat je niet de enige bent.